Het erve Nijhuis foto01 gelegen aan Nijhuisweg 2 in de buurtschap Stokkum bij Markelo, wordt voor het eerst vermeld in 1433; in dat jaar worden nl de grove en smalle tienden genoemd (d.i. een gedeelte van de opbrengst van de oogst of van het slachten), die dan beleend zijn door Symen van der Schulenborgh. Aanvankelijk was de boerderij een leengoed van de Bisschop van Utrecht en nadat de katholieke eigendommen aan het eind van de 80-jarige oorlog met Spanje in beslag waren genomen, is het in bezit gebleven van de provinciale overheid. Vandaar dat het ook een hofhorig erf werd genoemd. Wat is hofhorigheid ?
Het hofstelsel ontstond in de Karolingische tijd (800-1000). In deze periode was het van belang een constante aanvoer van producten in natura te hebben, omdat geld schaars was en de handel achteruitliep. Daarom liet een grootgrondbezitter zijn landgoed bewerken door boeren, die een gedeelte van hun oogst rechtstreeks aan hem afdroegen. Het centrum van een op een dergelijke wijze geëxploiteerd landgoed werd gevormd door de hoofdhof, waar de hofheer of zijn vervanger – de hofmeier – woonde. Voorts stond op het bezit een aantal kleine boerderijen, waar de horigen woonden. Zij waren verplicht tot het leveren van goederen in natura en het verrichten van allerhande diensten voor de eigenaar van de door hen bewerkte landerijen. Daarnaast waren de horige boeren goederen en/of geld verschuldigd aan de heer bij een sterfgeval, bij vererving en bij een huwelijk. foto02 Bovendien was de keuze van een huwelijkspartner gebonden aan bepaalde voorwaarden en waren ze beperkt in hun bewegingsvrijheid. Juridisch gezien waren ze onderworpen aan het hofgericht, dat was samengesteld uit de hofmeier en enkele hofhorigen. De boer was dus geen eigenaar maar pachter van een boerderij. Hij diende elk jaar pachten, meestal zowel in geld als goederen te betalen. Het is duidelijk dat hij vele verplichtingen had, maar toch ook wel bepaalde rechten verwierf. Er was dus sprake van zowel persoonlijke als materiele onvrijheid. Het hield echter niet automatisch in dat hij het economisch slechter had dan de niet-horigen. Integendeel, veelal waren ze zelfs welvarender dan andere plattelandsbewoners. Bovendien was, zij het tegen betaling van hoge bedragen, het erfrecht voor één van de kinderen verzekerd. De grootste moeilijkheid lag evenwel in de onregelmatigheid van de geldelijke verplichtingen. Een aantal op elkaar volgende overdrachten, bv ten gevolge van vroegtijdig overlijden, konden het boerenbedrijf van de horigen ruïneren.
Uit de rekeningen van de bisschop in 1381 en 1382 komen zes belangrijke hoven in Twente naar voren, waarbij de hofhorigen verplicht waren tot het leveren van geld of goederen en het verlenen van diensten. Dat waren de hoven te Oldenzaal, Ootmarsum, Weddehoen, Delden, Borne en Goor. De hof te Ootmarsum was het belangrijkste bisschoppelijke bezit en het hofrecht van dit domeingoed was. Nijhuis viel administratief onder de hof van Goor. (Van enkele van deze bovengenoemde hoven zijn archieven bewaard gebleven; helaas echter niet van het hofgericht van Goor).Een hofhorige man die zijn einde voelde naderen en nog een testament moest maken, werd onderworpen aan een wonderlijk ritueel. De zieke man, die nog goed bij zijn verstand diende te zijn, moest zich in de kleren steken die hij aantrok als hij op een hoogtijdag de kerk bezocht. Vervolgens moest hij met een mes of bijl in de hand uit zijn huis lopen en buiten drie keer in de stiepel (de houten post die de grote inrijdeur van de boerderij in tweeën deelt) of een boom houwen. Deze krachtproef moest worden voltooid in het bijzijn van de hofrichter en twee getuigen.
Het hofstelsel raakte in West-Nederland vanaf de dertiende eeuw in verval. Met de toename van het geld- en handelsverkeer nam het belang van de hoven af. Omdat de geldeconomie belangrijker werd, was het voor de grootgrondbezitter minder van belang zijn aandeel in natura te ontvangen. Bovendien waren de lasten van de horigen vastgelegd, zodat met een waardedaling van het geld de inkomsten van de heren terugliepen. Vrijwel overal werden de oude verhoudingen ondersteboven gegooid en hofhorige lasten omgezet in tijnzen, erfpachten en andere rechtsvormen.
In Oost Nederland (Twente en Achterhoek) had de horigheid echter een taai leven. Begin 19e eeuw begon de provincie Overijssel, die in 1794 nog ca 180 boerderijen in haar bezit had, deze te verkopen. Meestal hadden de toenmalige pachters de eerste keus om het erf foto03 aan te kopen. Zo ook Jan Nijhuis, die in 1829 de mogelijkheid kreeg om hier gebruik van te maken. Hij kocht de boerderij, waar meerdere generaties voorouders van hem woonden, voor een bedrag van f 1476,- incl. 16 percelen grond omvattende 8½ hectare. Andere hofhorige erven in Markelo waren o.a. Boode, Dijkink, Leunk, Wolberink, Scholte in ’t Hoff, Mensink en Worsink.
In het schattingsregister van 1475 wordt het erf vermeld als zijnde gewaard, dwz het had stemrecht bij de markevergaderingen. In 1493 diende men aan pacht te betalen 15 spint rogge en de boerderij wordt dan bewoond door Stycken Nijehus. Rond 1600 omvatte Nyhuss “6½ mudde landes en 2 daghwerck broicklandes” en had men 4 paarden, 3 verckens en 5 ymen (bijenkorven). Uit een acte van 1648 blijkt dat er in die tijd aan de provincie een jaarlijkse pacht betaald diende te worden in de vorm van 2 mud rogge, 2 mud garst en 2 mud haver. In 1674 krijgt Nijehuys f 50,- vergoeding vanwege geleden schade, veroorzaakt door legertroepen die van Borckeloo naar Zwolle trokken, tijdens de Munsterse oorlog. Dat het niet altijd meeviel om de pachten op te brengen bleek wel in 1681; er wordt dan vermeld: “is pauper, daar is niets van te crijgen, is verbrant en leydt in een aerdt hutte; de meyer is seer arm en desolaet gestorven”. In 1748 verzoekt Nijhuis om hout voor de reparatie van de schoppe: 3 balken, 6 stijlen, 2 swepen, 2 platen, 5 span sporen, 10 krubben, posten en opzetters. In 1753 een verzoek om grondhout voor de stallen en beuken planken boven den heerd. In 1761 verzoekt Hendrik Nijhuis om kwijtschelding van de pacht omdat hij drie keer achter elkaar zijn vee door ziekte is kwijtgeraakt: de eerste keer 18, de tweede keer 15 en de derde keer 10 koebeesten, neffens een van zijn beste paarden. In 1781 wordt er bij de provincie wederom een dergelijke verzoek ingediend en in 1787 wordt verzocht om planken te mogen kopen voor een nieuwe zolder, waarvan de oude was ingestort. Het verzoek wordt ingewilligd: er worden 400 voeteyken 1½ duims planken aangeleverd. Ook kan er bij de provincie geld geleend worden: in 1793 wordt er f 150,- opgenomen tegen 3%. In 1799 en 1800 volgen wederom verzoeken om hout voor de zolder, het varkensschot, de schuur, paardenstal, koestal en reparaties aan het huis. In 1811 bestond de veestapel uit 1 merrie veulen, 7 koeien en 3 kalveren. In 1816 dienen er reparaties te worden verricht aan het getimmer: een zolder op de kamer, grondhout voor de peerdestal, een beddestee in de kamer, foto04 sparren en latten op de schure, deuren voor de schure, een nieuw hekke, enz. Na de toewijzing uit de markedeling in het midden van de 19e eeuw omvatte het bedrijf totaal ca 24 hectare grond.
Uit 1941 is er een omschrijving van de boerderij: de toenmalige bebouwing foto05 stamt uit ca 1800. Het is een hallehuis met wolfseind en boven- of endskamer foto06 ook met wolfseind en een oelegat op het dak. Verder is er een Bentheimer stenen put met haal en er is nog een oude paardekrib uit 1831 met de opschriften JNH ADR (Jan NijHuis ArenDina Rengerink). foto07 De Bentheimer put is in de 50-jaren verkocht aan Hotel de Herikerberg en later ergens in de gemeente Wierden terecht gekomen. De boerderij is na WO II meerdere keren verbouwd; in 1968 is de zo karakteristieke endskamer foto08 verdwenen en inmiddels is het erve geheel tot woonboerderij foto09 aangepast. Sinds ca 1985 wordt er niet meer geboerd op Nijhuis; er wonen echter nog steeds nazaten, hoewel niet meer met de naam Nijhuis.
Samensteller Anton H. Vedders (juli 2020)
Voor vragen, correcties, aanvullingen, op-en aanmerkingen, gaarne even een mailtje naar avedders@gmail.com
“Het verleden is het begin van de toekomst; wie niet weet waar hij vandaan komt, kan niet weten waar hij heen gaat”.